Nieuwe voorzitter PO-Raad: artikel 23 mag onderwijskwaliteit niet in de weg staan

21 januari 2013

De Utrechtse wethouder Rinda den Besten (PvdA) is de beoogde nieuwe voorzitter van de PO-Raad. Haar kandidatuur heeft hier en daar de wenkbrauwen doen fronsen. Vier jaar geleden keerde ze zich in gepeperde bewoordingen tegen artikel 23. In een interview met de Besturenraad zegt ze dat haar standpunt was ingegeven door 'oprechte zorg en boosheid. Het was niet uit principe'.

In 2009 trok een column van Rinda den Besten op de opiniesite Joop.nl de aandacht van het onderwijs. Ze was toen wethouder van Onderwijs. Ze haalde uit naar artikel 23 van de Grondwet, dat kon maar beter afgeschaft worden. ‘De grote deal van 1917 (de onderwijspacificatie, red.) moet worden opgeblazen’, en  ‘Artikel 23 is verworden tot een onverantwoord experiment met onze kinderen’ waren enkele van haar opzienbarende uitspraken. Met name in de hoek van het bijzonder onderwijs vraagt men zich nu af of iemand met een zo’n uitgesproken standpunt een brancheorganisatie kan leiden, die de belangen van het hele primair onderwijs behartigt.  

Uw uitspraken logen er niet om. Kunt u ze nog eens toelichten?
“Het zijn inderdaad stevige woorden. Dat komt ook door de tijd waarin ze geschreven zijn, het was in de campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen (maart 2010, red.). Als je een opiniestuk schrijft dan moet het wel doorspekt zijn met een paar stevige woorden. Waar ik toen als wethouder tegenaan liep, dat was een aspect van artikel 23. In de wijk Kanaleneiland wilde een schoolbestuur een nieuwe school starten, hoewel alle andere vestigingen van dat bestuur al zeer zwak waren. Ik wilde als wethouder dat tegenhouden en voorkomen dat kinderen zouden worden blootgesteld aan kwalitatief slecht onderwijs. Daar zat ik heel erg mee, en ik maakte me er kwaad over. En het bleek inderdaad dat niemand in het land dat bestuur kon tegenhouden om een nieuwe school te starten. De inspectie kwam doorgaans pas na twee jaar kijken.”

Artikel 23 stond ingrijpen in de weg?
“Ik heb op allerlei niveaus contact gehad: met het ministerie, de Tweede Kamer, Marja van Bijsterveldt. Ik kreeg van iedereen te horen: Nee, dat kun je als wethouder niet voorkomen vanwege artikel 23. In dat licht moet je dat stuk beschouwen van mij, als oprechte zorg en boosheid dat ik daar niets aan kon doen. Dat het kwaliteitsaspect niet zwaarder kon wegen dan artikel 23.”

In het blad Inzicht van de Vereniging Openbaar Onderwijs (VOO) hebt u toen gezegd dat u voor algemeen toegankelijk onderwijs was en tegen een gescheiden bestel. Hoe staat u daar nu tegenover?
“Ik weet niet meer precies hoe ik het toen heb gezegd, wel hoe ik nu het sollicitatiegesprek ben ingegaan. Ik heb gezegd tegen de commissie: Ik kan me voorstellen dat het voor leden belangrijk is om te weten hoe ik daarin sta. En ik heb gezegd, en dat zou ik ook tegen de Besturenraad willen zeggen, als ik solliciteer naar deze functie van de PO-Raad, dan kom ik in een andere positie terecht dan als PvdA-wethouder in een grote stad. Ik heb willens en wetens op deze functie gesolliciteerd, wetend dat het iets vraagt van je opstelling. Dat staat los van persoonlijke opvattingen die je hebt. Als voorzitter van de PO-Raad ben ik me er zeer bewust van dat je er bent voor de leden, dat wil zeggen álle leden.”

De VOO heeft in 2009 een concept van een school gepresenteerd, een school zonder denominatie. Dat concept hebt u omarmd.
“Ik ben op hun congres geweest en ik vond dat daar goede discussies werden gevoerd over kwaliteit en toegankelijkheid, en dat was in Utrecht regelmatig een punt van discussie. Maar ik heb het concept niet omarmd, ik heb geschreven dat ik het een interessante gedachte vond. Ik promootte niks, toen niet en nu niet.”

Blijft toch staan tegen hoe u aankijkt tegen artikel 23 in relatie tot de uitspraken van 2009. Staat u daar qua strekking nog steeds achter?
“Als artikel 23 in de weg zou zitten om met elkaar een goede discussie over kwaliteit te voeren dan vind ik dat we niet goed bezig zijn. Het is een genuanceerd antwoord, geen hard ja of nee. Als het gaat om diversiteit: Er zijn heel wat mensen die vinden dat om die reden artikel 23 weg zou moeten, dat vind ik niet. Heb ik ook nooit gevonden. Ik heb zelf met enorm veel plezier op twee christelijke scholen gezeten, ik kom uit een christelijk georiënteerd nest. Het is een groot goed, dat de verscheidenheid van ons onderwijs waarborgt. Ik vind dat echt heel mooi en daar moeten we met zijn allen trots op zijn. Dat is mijn genuanceerde antwoord.”

Is dit antwoord genuanceerder dan vier jaar geleden?
“Nee hoor, dat was het toen ook. Alleen, die uitspraak dat artikel 23 een ‘onverantwoord experiment is met onze kinderen’, moet je puur zien als een uitspraak over kwaliteit van onderwijs. Dat is toen in de Tweede Kamer in gang gezet. Ik heb toen veel met Jan Jacob van Dijk van het CDA gesproken. Die was het er mee eens dat besturen die een nieuwe school oprichten binnen een maand bezoek moeten krijgen van de inspectie. Ik ben blij dat het inmiddels zo geregeld is. In die zin heeft het in ieder geval effect gehad en dat is goed.”

Maar was het voor u ook een principe?
“Dat hangt er vanaf hoe zwaar en hoe diep een principe is. Hier was het een praktisch probleem waar ik tegenaan liep. Ik ben nooit op een andere plek een groot voorvechter geweest van het afschaffen van artikel 23 of zo. Ik ben toen heel boos geworden omdat ik tegen het probleem aan liep dat ik niet kon voorkomen dat deze kinderen slecht onderwijs zouden krijgen. Ik vind een principe een onwrikbaar iets, ik heb ze zeker, maar daar zou ik dit niet onder willen scharen. Ik zit er niet zo zwaar in. Ik zie het niet als een principe, zeker niet. Maar ik snap wel dat daar vragen over zijn. Ik wil die zorg wegnemen en uitleggen waar dit vandaan komt.”  

U hebt indertijd als onderwijswethouders in de vier grote steden een brief gestuurd naar Den Haag dat u meer armslag wilt. Is dat in uw ogen nog steeds wenselijk?
“Ik heb als wethouder gezien hoe belangrijk het is dat de zorgstructuur op scholen goed aansluit op de zorgstructuur die de gemeente wettelijk moet organiseren. We hebben hier in Utrecht een fantastisch goede samenwerking. Jeugdzorg, gemeente en schoolbesturen praten in een stuurgroep met elkaar, ook over passend onderwijs. Dan is meer zeggenschap, of armslag of ruimte voor wethouders helemaal niet nodig. Want we doen het pas als we het er als stuurgroep over eens zijn. We hebben een op overeenstemming gericht overleg als het over onderwijszaken gaat. Het lijkt me geen slecht idee om daar ook de zorg in op te nemen.”

Bron: Besturenraad, 16 januari 2013

> Terug naar het nieuwsoverzicht <