Wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen prematuur

12 maart 2016

Op 13 januari 2016 publiceerde staatssecretaris Dekker het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen. Tot eind februari kon een ieder via internetconsultatie reageren op het wetsvoorstel. Een overzicht van de achtergrond van de wet en uiterst kritische reacties uit het veld. De wet lijkt prematuur.

Het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen gaat over het starten van nieuwe scholen. Artikel 23 van de Grondwet verankert de vrijheid van onderwijs. Het staat eenieder vrij om een bijzondere school op te richten en deze naar eigen overtuiging in te richten. In de praktijk bestaat echter weinig ruimte om hiervan gebruik te maken. Het wetsvoorstel heft die beperkende werking op en creëert meer mogelijkheden voor nieuwe scholen van goede kwaliteit. Wel blijven voorlopig de huidige stichtingsnormen van kracht, zoals de norm dat een nieuwe school kan rekenen op minstens 200 leerlingen. Zo schrijft staatssecretaris Dekker als inleiding op de internetconsultatie.

Algemeen bijzonder
Dekker wil bijvoorbeeld dat scholen die een pedagogisch-didactisch vernieuwend concept aanbieden in de toekomst makkelijker een school kunnen starten. Nu blijkt het in de praktijk vaak lastig omdat er een limiet is aan het aantal algemeen bijzondere scholen in bepaalde gemeenten. Het Montessori College in Eindhoven is één van de scholen die door de huidige regels niet kan uitbreiden. De middelbare school biedt nu mavo en havo aan. De ouders willen heel graag dat dit wordt uitgebreid met een vwo-afdeling. Maar dat kan niet omdat er al twee andere (algemeen bijzondere) vwo-scholen zijn in het postcodegebied. De ouders kiezen heel bewust voor de pedagogische visie van Montessori. Het Montessori-onderwijs is niet erkend als een afzonderlijke richting en moet de beschikbare ruimte dus delen met andere algemeen bijzondere scholen.

Laatste school van richting
Verus, de vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs, becijferde dat als staatssecretaris Dekkers plannen om het starten van nieuwe scholen te vergemakkelijken en het richtingbegrip af te schaffen werkelijkheid worden, het de doodssteek is voor 125 basisscholen. Het gaat om zogeheten laatste scholen van de richting.

De Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS), de besturenorganisatie voor de reformatorische scholen, heeft, net als Verus, moeite met het loslaten van het richtingbegrip. Van de 125 basisscholen die gevaarlopen, zijn er tien reformatorisch, waarvan 4 scholen van de vereniging Educatis in midden Nederland, de J.Calvijnschool in Amersfoort, de Akker in Amstelveen, de Daniëlschool in Soest en de Eben-Haëzerschool in Utrecht. De VGS ziet de noodzaak van dit wetsvoorstel niet. "Het huidige stelsel sluit goed aan bij de wensen van ouders. Op sommige punten is zeker verbetering mogelijk. Dat kan echter ook geregeld worden binnen de huidige regelgeving." In dit kader reageert de PO-raad, de sectororganisatie voor het primair onderwijs: het is beter dat eerst met bestaande scholen en ouders wordt overlegd of het mogelijk is hun wens binnen een bestaande school te vervullen. "Dat scheelt geld, tijd en het omvallen van veel kleinere scholen in krimpgebieden", aldus Rinda den Besten, voorzitter van de PO-Raad.

Krimp
Verus is ook zeer kritisch op het plan van de staatssecretaris. Ze vreest dat er tal van kleine scholen zullen ontstaan en scholen in de financiële problemen kunnen komen. “We zitten in het gros van Nederland met een enorme daling van leerlingen", zegt Wim Kuiper, voorzitter van Verus. "Het is heel moeilijk voor scholen om financieel de eindjes aan elkaar te knopen. Ik heb het gevoel, zeker omdat er niet meer geld bij komt, dat het ten koste gaat van de bestaande scholen."

Consequent
De staatssecretaris is volgens de VGS niet consequent in zijn omgaan met de richtingen in het onderwijs. De reformatorische scholen zijn weliswaar blij dat het richtingbegrip op diverse plaatsen in de wetgeving blijft bestaan, zoals bij het leerlingvervoer en de landelijke samenwerkingsverbanden naar richting voor het Passend Onderwijs. De argumenten om bij het stichten van nieuwe scholen het richtingbegrip wel los te laten en de uitzonderingsbepaling “laatste school van een richting binnen 5 kilometer” te schrappen, lijken daarom echter arbitrair.

Leerlingvervoer
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VGN) verbaast zich erover dat het loslaten van het richtingbegrip niet gecombineerd wordt met nieuwe regels voor het bekostigen van het leerlingenvervoer. Staatssecretaris Dekker stelde eerder, in een Kamerbrief, dat de huidige regeling voor het leerlingenvervoer kan leiden tot veel hogere kosten, wanneer het beperkte richtingbegrip niet meer wordt gehanteerd. De staatssecretaris had in de brief toegezegd de regeling zodanig aan te passen dat de kosten voor leerlingenvervoer niet zullen stijgen. Wanneer als gevolg van de nieuwe wet scholen van een bepaalde denominatie schaarser worden, groeien de te overbruggen afstanden. Dit zal sowieso tot hogere kosten voor het leerlingenvervoer leiden en die moeten de gemeenten betalen.

Bekostiging
De verbinding met aandere actuele onderwerpen wordt niet alleen gemist door de VGS en de VGN. Met name de relatie tot de bekostiging verdient volgens velen aandacht. De PO-raad, die positief is dat het stichten van nieuwe scholen op basis van het wetsvoorstel niet meer verbonden is aan de bestaande (levensbeschouwelijke) richtingen, roept de staatssecretaris ertoe op de wet pas door te voeren wanneer een helder toekomstperspectief met oog voor stichting en bekostiging is uitgedacht. Het stichten van nieuwe scholen heeft namelijk direct gevolgen voor de bekostiging van het primair onderwijs. Alle schoolbesturen ontvangen nu voor ieder van hun scholen een vast bedrag van de overheid en daarnaast een bedrag per leerling. Als er een nieuwe school bij komt, betekent dat automatisch dat er per school minder geld beschikbaar is. De raad verwacht nu negatieve consequenties voor zowel nieuwe als bestaande scholen. Als er geen leerlinggroei is, kan het oprichten van een nieuwe school, leiden tot het omvallen van een of meerdere bestaande scholen. De nieuwe school trekt namelijk leerlingen en ook geld weg bij de andere scholen die daarmee soms te weinig leerlingen overhouden om nog te mogen blijven bestaan.

Behoeften
Bij de behandeling van de begrorting van het ministerie van Onderwijs voor 2016 is op 3 november een motie aangenomen waarin de staatssecretaris opgeroepen wordt om onderzoek te doen naar de behoeften en tevredenheid van ouders bij schoolkeuze en de vraag in hoeverre het bestaande scholenaanbod aan de behoeften van ouders voldoet. In een brief van 18 december geeft staatssecretaris Dekker aan, deze motie uit te zullen voeren. Hij verwacht de resultaten van het onderzoek in de zomer van 2016.

Conclusie
Concluderend kunnen we stellen dat er in het wetsvoorstel onvoldoende rekening wordt gehouden met de effecten van de voorgestelde verruiming van de regels om een nieuwe school te stichten. De kritiek op het voorstel is breed en fundamenteel. Dat er situaties zijn waarbij de huidige regels beperkend zijn, is een feit. Het wetsvoorstel lijkt echter niet de goede weg om deze situaties op korte termijn aan te pakken.

Bronnen:

> Terug naar het nieuwsoverzicht <