Niet te veel rommelen aan artikel 23

G.J. Schutte (CU (GPV)) - afkomstig uit: Reformatorisch Dagblad (2006-05-17)

In een open brief hebben de filosoof Schavemaker en de oud-hoofdinspecteur van het onderwijs De Vries de politieke partijen opgeroepen in hun verkiezingsprogramma te pleiten voor herformulering van de vrijheid van onderwijs in de Grondwet in de geest van de rechten van de mens en de rechten van het kind. Zij vinden dat het tijd is dat de zorg van de staat voor het onderwijs in mondiaal perspectief wordt geplaatst. Uitgangspunten en doelstellingen van het onderwijs moeten doortrokken zijn van de rechten van de mens en de rechten van het kind. Zij beroepen zich hiervoor onder meer op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens uit 1950 en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind uit 1989.

G.J. Schutte

Kennelijk vinden beide auteurs dat de huidige Grondwet als het gaat over het onderwijs onvoldoende recht doet aan beide internationale verdragen. Zij citeren in dit verband een stelling bij een proefschrift: „Onderwijs is te veel vrijheid van richting en te weinig vrijheid van inrichting.”

Merkwaardig
Ik denk dat ik er niet ver naast zit als ik hun bedoeling interpreteer als een pleidooi om in het onderwijs het kind en zijn rechten meer centraal te stellen en de rol van de ouders en de school daaraan ondergeschikt te maken. Een pleidooi dat in wat krassere bewoordingen ook bekend is van de liberaal dr. Van Schie.

Nu is een van de kenmerken van onze vrijheid van onderwijs dat scholen ruime mogelijkheden hebben hun pedagogische opdracht naar eigen inzicht in te vullen. Mensen als Schavemaker en De Vries kunnen kiezen voor een school waar de rechten van het kind centraal staan. Maar zij willen kennelijk meer. Zij willen dat de staat er zorg voor draagt dat alle scholen invulling geven aan de pedagogische opdracht zoals zij die zien.

Tegen die achtergrond is hun beroep op internationale verdragen op z’n minst merkwaardig. Het Europees Verdrag van 1950 is voorzien van een protocol van 1952, waarin onder meer bepaald is dat de staat het recht van ouders eerbiedigt om zich van die opvoeding en dat onderwijs te verzekeren die overeenkomen met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen. Dit mensenrecht ziet onderwijs dus als ouderverantwoordelijkheid. Zoals ook het uitgangspunt is van artikel 23 van onze Grondwet.

Ontplooiing
Het beroep op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind lijkt op het eerste gezicht meer ter zake. Het verdrag bevat een reeks van bepalingen die beogen de rechten en belangen van kinderen veilig te stellen in een wereld waarin deze maar al te vaak worden miskend. In dat kader wordt ook gesproken over het onderwijs. Het onderwijs moet gericht zijn op zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind. Eerbied moet worden bijgebracht voor de rechten van de mens en onder meer voor andere beschavingen dan de zijne of hare.

Bij de behandeling van dit verdrag in de Tweede Kamer in 1994 heeft de Nederlandse regering zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse wetgeving, inclusief artikel 23 van de Grondwet, aan dit verdrag voldeed. Een pleidooi voor wijziging van artikel 23 zoals Schavemaker en De Vries nu houden, zou dus niet op de inhoud van het verdrag kunnen worden gebaseerd.

Dat is ook niet zo vreemd, omdat het verdrag als algemeen uitgangspunt voor de toepassing van het verdrag het primaat van het ouderlijk gezag handhaaft. Het gaat hierbij om de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van ouders om te voorzien in een passende leiding en begeleiding bij de uitoefening van rechten door hun kinderen. Deze verhouding tussen ouderlijke verantwoordelijkheid en rechten van het kind vormde bij de Kamerbehandeling een van de hoofdthema’s.

Meerwaarde
Ook in mondiaal perspectief is artikel 23 van de Grondwet dus bij de tijd. Kinderen kunnen het onderwijs krijgen waarop zij recht hebben. Ouders kunnen de belofte die zij bij de doop van hun kinderen hebben afgelegd, waarmaken. De overheid stelt eisen aan de deugdelijkheid van het onderwijs.

De meerwaarde van de regeling van de vrijheid van onderwijs in onze Grondwet boven die in de internationale verdragen zit vooral in het feit dat de Grondwet niet alleen in theorie uitgaat van vrijheid, maar daaraan ook de consequentie verbindt van bekostiging door de overheid van alle scholen die aan de eisen van deugdelijkheid voldoen. Principieel bezien is dit niet meer dan het zo veel mogelijk garanderen dat de vrijheden waarvan de Grondwet uitgaat in de praktijk ook kunnen worden waargemaakt.

Wat dat betreft zou er aanleiding zijn de verworvenheden van onze Grondwet voor te houden aan andere landen, waar de vrijheid van onderwijs in de praktijk soms nog is voorbehouden aan mensen die het kunnen betalen. Maar voorlopig mogen we dankbaar zijn voor de vrijheid in eigen land en moesten we maar niet te veel rommelen aan artikel 23.

De auteur is oud-Tweede Kamerlid voor het GPV.