'Enkele feit' speelt op refoscholen geen rol

Pieter Moens en Gijsbert Vonk (VGS) - (2010-11-16)

Enkele politici doen in Trouw van vrijdag 29 oktober jl. uit de doeken waarom de 'enkele feit' constructie in de Algemene Wet Gelijke Behandeling eruit zou moeten. Dit zou zijn omdat met het enkele feit in de hand homoleraren op orthodox-christelijke scholen worden geweigerd. Dit is een onjuiste voorstelling van zaken.

Het reformatorisch onderwijs heeft als orthodox-christelijke stroming een geheel eigen profiel. Een eigen identiteit van waaruit wordt geleefd. Deze identiteit is verworteld in de Bijbel en in enkele belijdenisgeschriften. De identiteit wordt op zondag in de kerk beleden en beleefd, en in het dagelijks handelen thuis, in het werk en in de vrije tijd gepraktiseerd. Deze identiteit krijgt zijn uitdrukking in eigen organisaties zoals de reformatorische school.

Vanuit deze gedachte is ook de pedagogische visie van het reformatorisch onderwijs opgebouwd. De persoon van de leraar speelt daarin een voorname rol. De leraar is de drager van de identiteit en dient zich integer te gedragen. Hij is een persoon uit één stuk. De identiteit wordt door de docent van harte onderschreven maar krijgt vooral vorm in het dagelijks handelen. Dat handelen kan niet in strijd zijn met de identiteit en de grondslag van de school, en natuurlijk ook niet met zijn eigen diep gewortelde overtuigingen. De leraar deelt dus niet een aantal losse standpunten die de school 'toevallig ' heeft omtrent kleding of gedrag, maar is drager van één identiteit die in de grondslag van de school te vinden is. Docenten kiezen bewust en met enthousiasme voor het reformatorisch onderwijs en willen niets liever dan de identiteit overdragen aan leerlingen.

De pedagogische visie van het reformatorisch onderwijs houdt daarnaast in dat het gedrag en de keuzes die docenten maken, niet in strijd mogen zijn met datgene wat met de mond wordt uitgedragen aan de jongeren. Deze verbinding tussen 'leer en leven' is heel belangrijk. Als een leraar voor de klas A zegt maar ondertussen B doet laat dat leerlingen in verwarring achter. In de reformatorische pedagogische visie is de leraar identificatiefiguur en moet er eenheid zijn in spreken en handelen. Het alleen respecteren van de grondslag, dat volgens de politici voldoende moet zijn, doet afbreuk aan de waarde van de pedagogische relatie en brengt de leraar als identificatiefiguur in gewetensnood.

Daarom kunnen wij ook niet uit de voeten met het genoemde kritiekpunt van de politici dat homoleraren om het enkele feit van homo zijn zouden worden geweigerd. Stel dat zich een sollicitant met een homoseksuele relatie meldt bij een reformatorische school, dan gaat de school met die persoon in gesprek. Vervolgens is het van belang dat er bij de sollicitant sprake is van eenheid wat betreft identiteit en overtuiging. Tijdens het gesprek zal in dit voorbeeld blijken dat ook de visie van de sollicitant op de Bijbel en specifiek over de teksten die gaan over huwelijk en seksualiteit, een andere zal zijn. Zijn Bijbeluitleg en zijn visie op de traditie zal verschillen van de grondslag van de school. Daarmee past hij niet bij de grondslag van de school die uitgaat van een bepaalde interpretatie van de Bijbel. De keuze voor een homoseksuele relatie blijkt implicaties te hebben voor heel de identiteit van de persoon. Het is dus onjuist om te stellen dat met het enkele feit in de hand leraren worden geweigerd op orthodoxe scholen. Het is veel breder en het gaat om het totaal aan opvattingen van de docent.

Vervolgens wordt in het stuk van de politici gesuggereerd dat er in de achterban van de orthodoxe scholen verdeeld over homoseksualiteit wordt gedacht en dat er daarom binnen de scholen ruimte moet zijn voor andere visies. Naast dat hierover in het reformatorisch onderwijs nog behoorlijk eenduidig wordt gedacht, is het onwenselijk dat politici zich hierover een oordeel vormen. Ze zeggen het ook zelf in hun artikel: "de wetgever moet zich onttrekken aan discussies over wat een juiste invulling van een orthodoxe geloofsbeleving is." Hiermee kunnen wij helemaal instemmen. Daarom is niet te begrijpen dat de politici hier onder het mom van antidiscriminatie toch mee bezig zijn. Immers willen ze orthodoxe groepen dwingen om algemeen geaccepteerde normen omtrent homoseksualiteit over te nemen. Als een groep komt tot een gemeenschappelijke invulling van een orthodoxe geloofsbeleving dan behoren politici dit te respecteren. Met de mond wordt door deze partijen pluriformiteit beleden maar in de praktijk willen ze de ruimte voor orthodoxe christenen om binnen deeigen organisatie gestalte te geven aan hun geloofsovertuiging inperken.


Onlangs verscheen op internet de volgende tweet van Boris van der Ham: "(...) Bijzonder onderwijs mag onderscheid maken op geloof en kerkgenootschap. Maar niet meer dan dat." Dat is precies wat reformatorische scholen doen, onderscheid maken op basis van geloof en kerkgenootschap. En dat geloof is een totaal van overtuigingen die nauw aan elkaar zijn verbonden, en geen voorraadje losse standpunten waarin men naar believen kan shoppen.

Pieter Moens en Gijsbert Vonk zijn beleidsmedewerker bij de VGS, belangenbehartiger van het reformatorisch onderwijs. In een enigszins gewijzigde versie is dit artikel ook verschenen in Trouw.