Reformatorisch onderwijs draagt verantwoordelijkheid voor heel het volk

Ton van der Schans (VGS) - afkomstig uit: Reformatorisch Dagblad (2017-06-15)

Natuurlijk is de eigen identiteit van reformatorisch onderwijs onopgeefbaar. Maar de vraag is wel hoe we, door apart te staan, toch dienstbaar kunnen zijn aan de samenleving, stelt drs. Ton van der Schans.

Hoelang kunnen scholen nog een eigen benoemings- en toelatingsbeleid voeren? Zowel binnen als buiten de reformatorische kring wordt die vraag regelmatig gesteld.

In eigen kring is die vraag vooral ingegeven door de dreiging van een mogelijke acceptatieplicht. Dat betekent dat een door de overheid gesubsidieerde school elke leerling moet accepteren. Bovendien voelt het reformatorisch onderwijs zich bedreigd door de modernisering van artikel 23 van de Grondwet. Bij deze wezenlijke discussie wordt echter een cruciale vraag te vaak over het hoofd gezien. Wat hebben wij met elkaar te maken? Het is namelijk nog maar de vraag of het onderwijs een club van gelijkgezinden moet zijn of een gemeenschap van waaruit ook licht naar buiten straalt.

Symboolpolitiek
Op dit moment voert maar zo'n 1 procent van de scholen in Nederland een strikt gesloten toelatingsbeleid, waarbij alleen leerlingen van wie de ouders de grondslag onderschrijven, worden toegelaten. Dat in tegenstelling tot scholen met een open toelatingsbeleid, waarbij het respecteren van de grondslag voldoende is. Met de voorwaarde dat leerlingen verklaren bereid te zijn zich aan de schoolregels te houden. Getalsmatig is het invoeren van een acceptatieplicht dus symboolpolitiek. De facto kan bijna iedereen op elke school terecht.

De eerlijkheid gebiedt wel te zeggen dat in de discussie over segregatie en integratie, het refo-onderwijs wegkruipt achter de rug van het niet-reformatorische bijzonder onderwijs. Op openbare scholen is het aandeel niet-westerse leerlingen relatief hoger (1 op de 5) dan in het bijzonder onderwijs (1 op de 6,5). Refoscholen hoeven dan ook niet benauwd te zijn voor een tsunami van heidenen en islamieten. Maar is daarmee alles gezegd?

Verantwoordelijkheid
Het ideaal dat lange tijd door de SGP werd hooggehouden, namelijk een school die voor het hele volk écht gereformeerd is, heeft in de praktijk nooit bestaan. Ik heb ook geen pogingen daartoe gezien. In werkelijkheid kwam het altijd neer op lokaal isoleren en binnen de kring van gelijkgestemden concentreren en organiseren.

Maar dragen we ook verantwoordelijkheid voor de andere 99 procent van de kinderen van ons volk? We maken het ons met die vraag niet makkelijk.

Bovendien: uit de jurisprudentie blijkt dat het jarenlang voeren van een consequent en consistent toelatingsbeleid de beste mogelijkheid is om dat ook in de toekomst te blijven doen. Al kun je de principiële vraag stellen of een grondwettelijk recht van onderwijs niet dreigt te devalueren tot een uitzonderingsbepaling.

Uittocht
De reformatorische kring zelf is volop in beweging. Aan de ene kant zien we een proces van institutionalisering en uniformering, waarin de groepsidentiteit steeds meer beschreven en uitgewerkt wordt in verdergaande detaillering. Opvallend is de geografische concentratie van de kring: soort zoekt soort. De reformatorische uittocht uit de stad is bijna voltooid. Vergelijk bijvoorbeeld het percentage leden van de Gereformeerde Gemeenten in de Gelderse Vallei, met in 2013 meer dan 25 procent, ten opzichte van 13 procent in 1966.

En in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland woont bijna 30 procent van alle leden in twee gemeenten: Barneveld en Opheusden. Ook de hersteld hervormde kerken bevinden zich precies in de Bijbelgordel.

Tegelijkertijd zijn opvattingen in de reformatorische kring aan verandering onderhevig. Denk aan de positie van de vrouw, arbeidsparticipatie, democratie en medezeggenschap.

Laat ik een klassieke vraag nog eens herhalen: Kiezen we voor isolement of voor confrontatie? Wat hebben we te maken met de historisch gegroeide gezamenlijkheid van de natie? Of liever gezegd: de lokale gemeenschap? Zullen we ons hierover eens druk gaan maken? De kernvraag is of we alleen oog hebben voor het belang van de eigen kring of ook voor de samenleving als geheel op grond van het Bijbelse adagium: "Zoek de vrede van de stad" (Jer. 29).

De eigen identiteit van de reformatorische school is onopgeefbaar. We weten dat een socialisatie aan de reformatorische normen en regels onvoldoende is om het ons toevertrouwde pand te bewaren. Voor dat laatste is de Heilige Geest nodig (1 Tim. 1:14).

Onze kinderen hebben bescherming nodig. Hoe houden we hen bij God en Zijn Woord? In de geschiedenis is vaak gebleken dat we na verloop van tijd bij een te optimistische verbondsvisie alleen het optimisme overhouden en het verbond verliezen. Het zijn juist de opvattingen over het verbond die de theologische grondslag van de reformatorische scholen duidelijk maken.

Calvijn schrijft: "Ons wordt de zorg en de ijver opgedragen, om de ware kennis te verbreiden, opdat deze na onze dood nog over blijve. De Heilige Geest legt aan alle gelovigen zonder onderscheid de plicht op, om met alle ijver de kinderen te onderwijzen, opdat er telkens een nieuw geslacht ons opvolgen kan, om God te vrezen." Daarom moeten wij ons de vraag stellen hoe we, door apart te staan, ook dienstbaar kunnen zijn aan "andere kinderen".

Of vertellen we alleen aan elkaar wat het reformatorisch onderwijs bezielt?

De auteur is docent geschiedenis aan Driestar hogeschool. Dit is een bewerking van de lezing die hij op 14 juni 2017 uitsprak op het VGS-symposium "Kerk en school". Dit artikel is eerder verschenen in het Reformatorisch Dagblad en met toestemming daarvan overgenomen.