‘Er valt voor veel ouders helaas weinig te kiezen‘

D66 - U. Lambrechts

Vaak horen we in het debat over artikel 23: ‘Nederland kent vrijheid van onderwijs en dus vrijheid van schoolkeuze‘.

Was het maar waar! Het is een hardnekkig misverstand te denken dat artikel 23 van de Grondwet gaat over de vrijheid van ouders om zelf een school te kiezen. De vrijheid van onderwijs zoals vastgelegd in artikel 23 gaat uitsluitend over de vrijheid om scholen te stichten, de vrijheid voor bijzondere scholen het onderwijs naar eigen voorkeur in te richten en de vrijheid voor bijzondere schoolbesturen om leerlingen te weigeren die niet de richting van de school onderschrijven. Artikel 23 gaat dus helaas niet over de keuzevrijheid van ouders, noch over het recht ook daadwerkelijk toegang te krijgen tot een school van eigen voorkeur. De enige school die leerlingen altijd toe moet laten is de openbare school.

Jarenlang was dat overigens nauwelijks een probleem. In de zestiger en zeventiger jaren was de bevolking homogeen samengesteld en bovendien weinig mobiel. De school in de buurt was precies hetzelfde als de school in de wijk verderop. Zelfs op scholen van andere geloofsrichting of op scholen met een eigen pedagogische aanpak zoals Montessori, Kees Boeke en later Dalton zaten leerlingen met dezelfde etnische en culturele achtergrond. Wit of zwart speelde geen enkele rol. Eind jaren tachtig en begin jaren negentig, toen de heterogeniteit van onze bevolking geleidelijk toenam door gezinshereniging van gastarbeiders en grote stromen vluchtelingen was er nog steeds geen echt probleem. Immers het leerlingaantal kromp en er dreigde een overschot aan leerkrachten en scholen. Ook toen was in de wet geen vrije schoolkeuze geregeld maar het voortbestaan van veel scholen hing af van een soepel toelatingsbeleid. Dat heeft veel deuren geopend die anders gesloten waren gebleven. Ouders en leerlingen waren overal van harte welkom. In die jaren zijn veel bijzondere scholen zwart geworden. Katholieke scholen bijvoorbeeld met meer dan 80 % allochtone leerlingen van voornamelijk moslim signatuur.

Sinds een jaar of vijf is de situatie echter totaal veranderd. Nu hebben we te maken met een toenemend tekort aan leerkrachten (ondanks het feit dat dit op dit moment niet meer het geval lijkt) en een nog steeds stijgende groei van het aantal allochtone leerlingen. In die omstandigheden is het voor scholen erg verleidelijk om leerlingen die extra zorg en aandacht nodig hebben - waaronder veel allochtone leerlingen - buiten de deur te houden. De vrijheid van onderwijs verschaft bijzondere scholen die ruimte, ook al worden zij, net als openbare scholen, volledig uit publieke middelen bekostigd.

Daarnaast zijn er voor bijzondere scholen nog andere manieren om leerlingen buiten te houden, zoals een extreem hoge ouderbijdrage en de eis om lid te worden van een dure oudervereniging als voorwaarde voor toelating. Ouders die de verplichte bijdrage niet kunnen betalen worden laconiek doorverwezen naar de bijzondere bijstand. Het spreekt voor zich dat veel ouders - allochtoon of autochtoon - hierdoor al bij voorbaat afhaken. Zij kunnen zich een hoge ouderbijdrage niet permitteren en hebben veelal geen zin om voor een ouderbijdrage te gaan bedelen bij de bijzondere bijstand als ze bij de openbare scholen gratis terecht kunnen. Dat de wet geen verplichte ouderbijdrage kent maar uitsluitend een vrijwillige wordt vaak niet aan de grote klok gehangen! En wat te denken van een wachtlijst waardoor ouders hun kind eigenlijk al in de luiers moeten aanmelden voor de school van hun keuze. Ouders die de weg minder goed kennen vissen bij deze scholen achter het net.

Het selectieve toelatingsbeleid van scholen wordt door de overheid echter geheel verschillend beoordeeld. Dat laat zich het best illustreren aan de hand van twee voorbeelden:

Enige tijd geleden kondigde een openbare school in Almelo aan nog maar 20% kinderen van allochtone afkomst toe te willen laten. Minister Van der Hoeven was er als de kippen bij om via haar woordvoerder te laten weten dat daarvan geen sprake kan zijn. Een openbare school moet nu eenmaal alle leerlingen toelaten.

Maar het Asvo in Amsterdam, een school van bijzondere signatuur, laat slechts 18% allochtone kinderen toe. Geen minister of waarvoerder in de buurt die zich daarover uitspreekt of opwindt. Integendeel. 18% is kennelijk een enorme stap voorwaarts voor een school die tot voor kort geheel wit was. Het Asvo wordt als het ware geprezen en prijst zichzelf voor een dergelijk vooruitstrevend toelatingsbeleid.

Dat de minister zich niet uitspreekt over de 18% quotering van het Asvo maar zich wel keert tegen de 20% quotering van de openbare school in Almelo is geen toeval maar het gevolg van de rigide interpretatie die velen wensen te geven aan artikel 23 van de Grondwet. Een dubbele maat, ten gevolge van de dubbele standaard, waarvoor artikel 23 de basis vormt. Gelijke situaties worden ongelijk beoordeeld. Quod licet Iovi, non licet Bovi.

Het is dan ook geen juiste analyse om vooral te wijzen op de keuzevrijheid van ouders als de oorzaak voor het verschijnsel van de witte en zwarte scholen. Het is eerder omgekeerd. Juist het gebrek aan keuzevrijheid en het gebrek aan toegankelijkheid van scholen leidt ertoe dat sommige scholen wit kunnen blijven ofschoon hun omgeving verzwart.

Want waarom zouden zwarte ouders hun kinderen niet naar een uitmuntende witte school zoals het Asvo willen sturen? Ook allochtone ouders hechten zeer aan een goede opleiding voor hun kinderen. Dat allochtone kinderen desalniettemin op een school als het Asvo nauwelijks te vinden zijn moet dus andere oorzaken hebben, gelegen buiten hun eigen vrije keuze.

De conclusie moet daarom zijn dat er voor heel veel ouders weinig te kiezen valt. Juist diegenen die goed onderwijs het hardst nodig hebben, hebben het minst te kiezen.

Er is helaas nog steeds geen bij wet afdwingbare vrije schoolkeuze, noch een daaruit voortvloeiende toelatingsplicht voor het bijzonder onderwijs. Het is de hoogste tijd dat daar verandering in komt. D66 blijft zich daar sterk voor maken.